Huisdichter
Leesvoer voor fijnproevers


dinsdag, juni 25, 2002  

‘t Is de liefde…

Vier verrukkelijke dagen waren het geweest. Simon had Ana-Maria de stad rondgeleid, haar de kathedraal laten zien en de paleizen, de pleinen en de parken, het museum en het oude amfi-theater. Genoten hadden ze samen van de drukte, van het razende verkeer en van de toeristendrommen met hun continu snorrende en klikkende camera’s. Maar ook van de zalige rust in het oude, zonovergoten stadspark, waar ze onder een reusachtige eik hadden zitten picknicken. “Eeuwen zien op ons neer”, had Simon gegrapt, waarbij hij even de pose van Napoleon, de grote veroveraar, aannam. Hij had haar op zijn ranke jacht meegenomen de haven uit om in een doodstille baai te gaan zwemmen, zich vrij en zuiver te wassen in het prentbriefkaartenblauw. En Simon had haar zijn riante huis laten zien. Geen kamer had hij haar ontzegd, zelfs de intimiteit van zijn eigen slaapvertrek niet. Drie- of viermaal tijdens die paradijselijke dagen had, als bij toeval, zijn arm om haar tengere schouders gelegen. Galant en hoffelijk had hij haar bij het gestrompel tussen het puin van de Romeinse ruïnes zijn hand geboden. En, het meest te waarderen misschien, geen enkele grove of vrijpostige toespeling had hij zichzelf toegestaan. Zelfs tijdens de bezichtiging van zijn slaapkamer, zo sober ingericht met het voor een alleenstaand man opzichtig royale tweepersoonsbed als enige extravagantie, was hij hoofs gebleven, om niet te zeggen kuis.

De vierde dag had Ana-Maria voor zichzelf gehouden en die was al even heerlijk. De hele dag vulde de gedachte aan Simon haar hoofd. Ze liet haar haren doen bij een exclusieve kapper en elk flitsen van de schaar, elke streek van de kam, elk duwtje van de zachte coiffeurshanden om de donkerbruine lokken in model te dwingen, was waakzaam door Simon gadegeslagen. In de duurste winkelstraat kocht ze een nieuwe jurk, even gewaagd van snit als van prijs. Ze durfde hem nauwelijks te dragen, maar voor de passpiegel keek Simon over haar schouder en zijn goedkeurend knikken had de doorslag gegeven.

Ze droeg de nieuwe japon toen ze het op de vijfde dag niet meer uithield en zich naar Simons huis begaf. In een stortvloed van over elkaar tuimelende woorden sprak ze zich tegenover hem uit. Ze kon niet langer wachten, waar wachten geen enkel ander doel leek te dienen dan nutteloos uitstel van wat de natuur reeds lang beslist had. Eenmaal uitgesproken zat ze trillen en bijna hijgend van spanning op zijn bank.
Wat had ze verwacht? Dat hij haar na haar bekentenis omhelzen zou? Dat hij haar zou overladen met duizend kussen? Dat hij zich ter plekke zou uitleveren aan de natuur die zijn loop moest hebben? Of verwachtte ze, dat hij zich aan haar voeten zou werpen met een huwelijksaanzoek? Dat hij haar huis en haard en jacht zou aanbieden opdat ze haar huis en haard en jacht zouden zijn?
Wat had ze verwacht? Een lange stilte waarin hij haar vurige verklaring trachtte te verwerken? Een verzoek om bedenktijd? Of bedachtzaam overleg misschien,zakelijke overwegingen over notarissen en huwelijkse voorwaarden wellicht, omtrent financiële en en juridische haken en ogen aan hun verbintenis? Simon was praktisch genoeg en voldoende zakenman om zelfs op een euforisch moment als dit nog aan zulke dingen te denken.

Wat had ze verwacht? In elk geval niet dat Simon na een korte stilte, waarin zijn wenkbrauwen van verbaasd naar verbijsterd omhoog schoten, in onbedaarlijk lachen zou uitbarsten. Zijn geschater rook naar hoon en voelde als een ijskoud stortbad: hij lachte haar vierkant uit!
Nog naar adem happend, schudde hij het hoofd. “Meisje, meisje toch”, bracht hij eindelijk uit. “Wat haal je je toch in dat mooie hoofdje van je? Luister, kind. Er is werkelijk niets mis met je. Je bent een verrukking om naar te kijken, je jurk is prachtig en je bent uitstekend gezelschap aan tafel. Je mag beslist gezien worden en gehoord ook nog. Een man kan zich gerust met je vertonen. Maar dat is dan ook alles, het spijt me. Hoe lang kennen wij elkaar? Vier dagen, is het niet? Dat is kort, Ana-Maria, veel te kort voor wat jij je allemaal voorstelt. Maar voor mij alweer lang genoeg.”
Bij de laatste woorden liep hij op haar toe en keek haar in de ogen, haar donkere ogen waarin, ze voelde het zelf, woede begon te groeien. Diep van binnenuit gevoede woede die aan haat grensde.
“Wees blij, Ana-Maria, wees blij dat ik het je ronduit zeg en geen … eh … gebruik maak van de mogelijkheden die je me biedt.” Hij klonk ironisch nu. “Kom, ik zal je uitlaten.”
Een moment bleef Ana-Maria doodstil zitten, het volgende stond ze voor hem in haar volle lengte. Haar ogen bliksemden. Na een tiental sprakeloze seconden, waarin zijn emotieloze blik haar tot het uiterste tartte, legde ze haar rechterhand tegen zijn wang. Ze zag hem even schrikken, maar haar blik leek zich te ontspannen en haar hand streelde, zachtjes liefkozend. In zijn ogen keerde de zelfverzekerdheid terug en toen zette ze, als een kat, haar nagels uit. Van zijn oor tot het puntje van zijn kin trok ze, tergend traag, als in slow-motion, vier diepe voren, waaruit de eerste rode druppels opwelden toen ze, ijzig kalm nu, naar de deur liep.

posted by Theo | 6:36 a.m.
Reacties:

Een reactie posten
archief
contact
huisdichter leest
net uitgelezen
links poezië
overige links
kijkcijfers
let op